Auschwitz
2 mei 2025
Als ik straks aan de hemelpoort kom, dan heb ik nog wel een paar vragen.
Ik vermoed dat ik niet de enige in de rij voor de ingang zal zijn.
Misschien dat ik ze bij het zien van God en Jezus inslik.
Het papiertje gauw in m’n achterzak prop.
Overweldigd als ik dan zijn zal.
Alleen al doordat God met zijn zakdoek alle tranen van iedereen voor mij in de rij aan het afwissen is.
De vraag die bovenaan staat is simpelweg Auschwitz.
Nou ja, simpelweg.
Ik begrijp er niets van.
Wat precies zie ik als ik Auschwitz zie?
Het failliet van de mensheid?
In ieder geval fabriceert de mens de ene na de andere variant op Auschwitz.
Dan weer hier, dan weer daar.
De mens is tot prachtige dingen in staat.
Maar ook tot barbaarse.
Dat roept de vraag op hoe het precies zit met 'de mens'.
Is die in wezen goed of toch niet?
Is de mens dan toch geneigd tot alle kwaad - al komt dit er niet altijd en niet bij iedereen in dezelfde mate uit?
Ik doe liever geen al te stellige uitspraken, maar er valt wat voor te zeggen.
Ik moet denken aan die getuige in het proces tegen Adolf Eichmann.
Toen hij Eichmann na zoveel jaar weer zag stortte hij ter plekke in.
Desgevraagd zei hij later: "Ik zag een mens, geen demon. En ik was bang wat dat over mijzelf zegt."
En wat te denken van deze uitspraak: "Er schuilt een monster in ons allemaal, alleen de mate waarin verschilt."?
Als je 'm iets luchtiger wilt, dan deze: "in ons allemaal schuilt een monster en in ons allemaal schuilt een heilige."
Hoe het ook zij, we doen het zelf. De goede, maar dus ook de barbaarse dingen.
Daar kan ik God moeilijk de schuld van geven.
Hooguit kan ik Hem verwijten dat Hij ons niet tegenhoudt.
Sommige dingen zijn té erg. Auschwitz zeker.
Had de Allerhoogste hier niet kunnen, ja zelfs moeten ingrijpen?
Daar zit mijn levensgrote vraag.
Nu stel ik ‘m bij Auschwitz. Zo gaat dat bij mij rond 4 mei.
Maar maken we elkaar ook op veel kleinere schaal het leven soms niet tot een hel?
Wat dacht je van al het misbruik waarvan het meeste de krant niet haalt.
Om maar niet meer te noemen.
Als gelovige zit ik hier met een probleem.
Ik kan niet anders dan het eerlijk toegeven en onder ogen zien.
Alleen is niet geloven voor mij geen optie.
Iemand zei eens: er is Auschwitz dus is er geen god.
Ik snap het heel goed. Ik snap soms niet waarom ik het zelf niet ook denk.
In één van de barakken van Auschwitz staat in een wand gekerfd: “als er een god is, dan zal Hij mij moeten smeken om vergeving”.
Ik heb niet in Auschwitz gezeten en heb het recht niet om deze vraag in deze vorm te stellen.
Maar deze persoon wel.
Deze vraag zet het probleem dat ik heb indringend op scherp.
Maar ik kan eenvoudigweg gewoon niet niet-geloven.
God is er. Hij bestaat.
Ik heb het geprobeerd, maar met geen mogelijkheid kan ik daar onderuit.
Hij bestaat dus.
Alleen begrijp ik Hem alleen in veel opzichten niet.
Trouwens, zonder God wordt het er niet echt beter op.
Dan zullen we als mensheid zelf op een of andere manier het kwaad moeten uitbannen.
En daarmee hebben we zolang we bestaan nog niet veel vooruitgang geboekt.
Kille evolutie met survival of the fittest als leidend principe – daar word ik niet vrolijk van.
Zonder God blijft er niks over om op te hopen.
Niet dat ik de illusie heb dat ik hiermee een doorslaggevend argument in het voordeel van God in handen heb.
Het is niet hierom dat ik in God geloof.
Ik weet het: als argument voor God voldoet dit niet.
Zoals gezegd: ik begrijp Hem ook vaak niet.
Maar ik zie wel een gewonde God.
Ik zie Hem in de Persoon van Jezus afdalen naar dit jammerdal.
Om mee te jammeren. Zich te laten verwonden.
Zich een afschuwelijke marteldood te laten ondergaan.
Om gedurende drie uur duisternis door een hel te gaan.
Ook zoiets dat ik niet kan begrijpen – wat daar gebeurd moet zijn.
Totale godsverlatenheid. Ook een soort Auschwitz.
Voor Tomas Halic, een bekend Tsjechisch theoloog, zijn de wonden van God doorslaggevend.
Alleen in een God die zelf ook gewond is kan hij geloven.
Ik kan het niet in woorden zeggen.
Maar ik voel denk ik iets van wat Halic bedoelt.
In die wonden van Christus, in Goede Vrijdag zit het mee-lijden van God met Auschwitz.
Zo wil Hij het kwaad verzoenen.
Snappen doe ik het niet, maar beseffen wel.
Het lost mijn vraag niet op.
Ik snap het nog steeds niet.
Tegelijk verandert de vraag: hoe lang nog?
Hoe lang wacht Hij nog met definitief orde op zaken te stellen?
Op Golgotha is al het kwaad immers verzoend?!
Nu mag het hier en nu wel een keer ophouden.
Inmiddels weten we het toch?
Dat we het zelf niet kunnen?
Dat de mensheid verlossing nodig heeft?
En dat die van buitenaf zal moeten komen?
In de Bijbel staat ergens deze vraag: “Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood?” (Romeinen 7:24). En het antwoord staat er ook: Jezus Christus.
Na 4 mei komt 5 mei. We vieren de bevrijding. We mogen in relatieve rust en vrede leven. Ze zullen altijd relatief blijven. Als ze al blijven. De volmaakte rust en vrede staat nog uit.
Mijn vraag blijft staan. Ik vermoed de rest van mijn leven – tot bij de hemelpoort.
Ik leef met vragen. Dat is lastig genoeg.
Maar ik leef niet zonder hoop en verlangen.
Laat komen Heer, uw Rijk!