Preek n.a.v. 2 Tim. 3:16-17
[meteen dia 1]
Vroeger wilde ik buschauffeur worden. [1.1]
Dat was in de eerste klas van de lagere school.
Het staat met tekening en al in de schoolkrant [die tekening zal ik u besparen, trouwens].
Buschauffeur ­ want het leek mij een hele kunst om zo'n grote bus te besturen.
En dat zonder ergens tegenaan te komen enz. Dat vind ik nog steeds. Ik ben blij dat er zoveel goede
buschauffeurs zijn die dat allemaal kunnen. En vrachtwagenchauffeurs natuurlijk.
Zonder transport staat immers alles stil.
Buschauffeur werd ik dus niet. Brandweerman ook niet ­ zoals ik later nog eens gezegd schijn te hebben.
Maar goed, daar gaat het verder niet om.
Ik haal dit aan omdat de meeste mensen ­ vooral als je jong bent ­ [1.2]iets willen worden in het leven. Je
wilt een bepaald beroep gaan uitoefenen.
Maar: een beroep is maar een beroep ­ ook al kan dat best veel bepalen.
Je bent niet je beroep: je oefent je beroep uit, je doet je werk. [1.3]
Met veel plezier, met veel hartstocht misschien: maar het is toch iets dat je doet, niet wat je bent. [ook al ligt
dat soms wel heel dicht bij elkaar, maar toch ...]
Het is niet je identiteit. Dat ligt dieper.
Je identiteit ­ daar wil ik het even over hebben. [1.4]
Dan gaat het dus over de vraag: wie ben je? Wie wil je zijn?
Wat voor mens wil jij zijn? Hoe wil je in het leven staan?
Waarom begin ik hierover?
Nou, het gedeelte uit 2 Timoteüs 3 geeft daar alle aanleiding toe. Ik doel dan op vers 17.
Daar gaat het over [NBV]: een dienaar van God.
Zo interpreteert de NBV wat er in de grondtekst eigenlijk staat: mens van God. [1.5]
In het voorafgaande [en ook in het vervolg] roept Paulus Timoteüs op om Gods Woord te blijven
onderwijzen. Om daarbij de hele Schrift te laten spreken. We komen daar nog nader op. We letten nu even
op het doel daarvan, vers 17:
`opdat de mens van God voor zijn taak berekend is en toegerust voor elk goed werk'.
Al dat Bijbelonderwijs dat Timoteüs moet geven [hij is dominee in Efeze]: het is gericht op de [verdere]
vorming van de mens van God. [1.6]
Vorming tot een compleet persoon. NBV: voor zijn taak berekend. '51: volmaakt.
Zit er ergens tussenin: volledig bekwaam. Een compleet persoon ­ maak ik er maar even van.
Die mens van God ­ het is een mooi mens. Daar is de vorming in ieder geval op gericht.
Ik denk dat we hiermee iets belangrijks op het spoor zijn.
Vanmiddag/avond zou de preek gericht zijn op de start van het verenigingsseizoen. [2]
Op allerlei manieren gaan we samen ­ als MV of VV of als Bijbelstudieclub, maar ook op de JV, JOIN en op de
cat. ­ de Bijbel opendoen, laten spreken, het bestuderen.
Waarom?
Om als mens van God in het leven zijn. En het steeds meer te worden.
Daar gaan we dan ook eerst bij stilstaan. Bijbelstudie[3]
1. De mens van God
daar gaat het om
2. Het Woord van God
daar draait het om

1. De mens van God[4]
Mens van God: wanneer ben je dat? Wat is dat?
Ik ga proberen dat wat in te vullen ­ vanuit hoe de Bijbel spreekt over de mens van God.
Nee, die uitdrukking valt niet vaak. Maar het gaat er wel vaak over.
Zeker, de Bijbel gaat over God. Maar dan wel ­ ik heb het vaker benadrukt ­ over God in relatie tot de mens.
Eigenlijk op precies dezelfde manier als het in onze tekst staat: [4.1]
met het doel dat de mens van God compleet, mooi, weerbaar is en tot alle goed werk is toegerust. Je zou kunnen zeggen: [4.2]'van God' betekent: dat je zijn eigendom bent. Hij is de Schepper, Hij heeft je gemaakt
en daarmee ben je zijn eigendom. En zo is het ook!
God geeft ons het leven. Hij heeft ons de levensadem ingeblazen.
In de berijmde psalm 103 staat het heel mooi: we leven op de adem van zijn stem.
God die de mens de levensadem inblaast. En de mens die vervolgens leeft van Gods adem.
Omdat God Hem leven geeft en dat leven in stand houdt.
In Hem [God] leven wij, bewegen wij en zijn wij, zegt Paulus in zijn toespraak in Athene. Mens zijn van God begint denk ik ook met een diep besef hiervan. [4.3]
En dan bedoel ik niet de zakelijke vaststelling dat je nu eenmaal door God geschapen bent.
En dat je als je er goed over nadenkt eigenlijk helemaal van Hem afhankelijk bent.
Nee, die vaststelling gaat gepaard met er amen op zeggen.
Je honoreert dat het zo is. En je wilt dat ook. Je hebt wat met je Schepper. [4.4]
Kortom, mens van God = een begrip in de relatiesfeer.
Je bent een mens van God als je een relatie met Hem hebt.
Als je van Hem houdt. [4.5]Als je van Hem houdt in Christus, zijn Zoon.
Als je gezien hebt, gevoeld hebt wat Hij voor je betekent. En vervolgens niets anders wilt dan Hem volgen, wilt dat
Hij het voor het zeggen heeft in je leven. [4.6] Als Hij het voor het zeggen heeft, wat gebeurt er dan? Welke richting gaat dat op?
Vers 17 noemt eigenlijk twee aspecten: de mens van God moet helemaal toegerust zijn in leer en leven. [5]
Vaker gezegd: geen tegenstelling. Maar ik borduur even verder op vers 17. NBV zegt: goed doel. NBG '51: goed werk.
Hoe dat ook zij: het gaat dan dus niet om overtuiging die je hebt, maar van waaruit je handelt, doet. Hoe leef je? Een mens van God: misschien mag je dat je `van God' wel opvatten als: `op de manier van God'. [5.1]
De mens werd naar Gods beeld geschapen. Dat beeld ging stuk. Dat beeld is nog steeds stuk.
Maar tegelijk ook weer niet: in Christus is het hersteld. [5.2]
Mens van God zijn is: zijn als Christus. [5.3] [NB: dus niet dat je Christus bent, maar als Christus bent]
Mens van God zijn is: je hebt Christus gezien en in Hem God.
Denk even aan vorige week, de preek over Abraham: glimp gezien en begroet.
Mens van God: heeft een glimpje gezien van een enorm stralend licht.
Je begroet het en je wilt schitteren in dat licht. [5.4]Nu al en straks nog veel meer. Mens van God: wil leven zoals God het bedoeld heeft. Zoals het leven mooi is.
Die mens wordt gelukkig genoemd. In Psalm 1 [gezongen].
Daar gaat het over zo'n mens van God. Die ook niets anders wil.
Maar die (oude vertaling) aan des Heren wet - of eigenlijk: torah - zijn welgevallen heeft.
Woordje wet in OT: heel vaak: torah. Zo ook hier. Torah = het geheel van het onderwijs in de toenmalige Bijbel. Voor
het gemak: het Oude Testament. Hij overdenkt die. In psalm 1: dag en nacht.
Hij kauwt op wat de Here allemaal zegt.
De mens van God: hij/zij leeft bewust op Gods adem . Wat zijn stem gesproken heeft.
Die [Psalm 103] leeft op de adem van Gods stem. Wil jij zo'n mens zijn? [5.5]Daar gaat het om: het verlangen om zo'n mens te zijn. Meer nog te zijn. Te groeien.
En uit dat verlangen de Bijbel open te doen. Als groeibron. Als levenbron. Zo komen we bij het tweede punt: het Woord van God ­ wat Hij gesproken heeft: daar draait het om.
2. Het woord van God ­ daar draait het om[6]
Nu gaan we kijken naar het eerste stuk van onze tekst. Vers 16:
`Elke Schrifttekst is door God geïnspireerd'.
Het lijkt alsof Paulus daar een heel massieve uitspraak doet.
Eentje die zo in de dogmatiekboeken kan. [6.1]Nou, dat is ook zeker zo.
Twee weken geleden zei ik bij Psalm 121: dit is geen bladzijde uit een boek over de geloofsleer.
Zo moet je een psalm niet lezen en uitleggen.
Even tussendoor: bij Bijbelstudie is het altijd goed om je 's even af te vragen: [6.2]met wat voor soort tekst
heb ik hier te maken? [leesregel!] Of: met welk doel is dit geschreven? Als je daarop let, voorkom je dat met
een tekst of tekstgedeelte aan de haal gaat.
Psalm 121: geen bladzijde uit de geloofsleer. Deze zin bij Paulus dus wel.
Dit is dan ook een onderwijzend gedeelte.
En: soortgelijke uitspraken komen we meer tegen in de Bijbel.
Een belangrijke uitspraak die ongeveer hetzelfde zegt, vinden we bij Petrus [2 Pet. 1:21 ­ over de profeten]:
[6.3] `nooit is een profetie voortgekomen uit menselijk initiatief: mensen die namens God spraken werden
daartoe altijd aangedreven door de Heilige Geest'.
Petrus bevestigt dus op een bepaalde manier wat Paulus zegt.
Wat ik nu even heb gedaan [heel kort] is nog een leesregel toepassen: [6.4] Schrift met Schrift vergelijken.
Als ik op de ene plek iets lees, moet het kloppen met de andere. De teksten spreken niet zozeer ieder
afzonderlijk, maar gezamenlijk. Het ene gedeelte uit de Bijbel kan helpen om het andere te begrijpen.

Maar nu moeten we wel even aandacht hebben voor twee details in vers 16. [7]
1) Om te beginnen: er staat iedere Schrifttekst [NBV].
Maar ook mogelijk ­ heel goed zelfs ­ is dat Paulus bedoelt: iedere Bijbelboek. [7.1]
Je kunt het nooit helemaal bewijzen, maar deze interpretatie heeft goede papieren.
Het maakt voor Paulus bedoeling niet heel veel uit hoe je het precies opvat.
Maar laten voor vanmiddag/avond maar even aannemen: Bijbelboek.
Nu moet je je bedenken: men had in die tijd geen Bijbel zoals wij: alle Bijbelboeken samen in één boek. Maar dat
kon in die tijd nog niet. Men schreef op boekrollen. Elk Bijbelboek op een aparte rol of soms zelfs verdeeld over
meerdere rollen.
[Jezus in de synagoge van Nazaret: krijgt het boek/de boekrol van Jesaja]
Als je het dus als boekrol/bijbelboek opvat: dan krijg je dus:
Elke boekrol is door God geïnspireerd. En Timoteüs, die te maken heeft met dwalingen, niet alleen in de leer, maar
ook in leven, hij krijgt hier de aansporing: [7.2]gebruik ze dus allemaal!
Elk van die rollen is geïnspireerd en ze kunnen je allemaal helpen, je kunt ze allemaal raadplegen als je moet
terechtwijzen, corrigeren, instrueren enzovoort.
2) [7.3]Even over dat woordje geïnspireerd.
Let op, want nu komt eigenlijk het mooiste detail uit onze tekst.
Paulus bedenkt hier een compleet nieuw woord. Een tot dan toe niet bestaand woord.
Het woord zo letterlijk mogelijk vertaald betekent iets als: door God geademd. [7.4] Nu wordt het haast zintuigelijk. En dat is denk ik ook hoe je het kunt opvatten.
De dogmatiek gebruikt deze tekst als bouwsteen voor de inspiratieleer. Prima.
Vanmiddag/avond letten we op het zintuigelijke daarvan:
Niet zozeer: God heeft die woorden gegeven of ingegeven ­ dat dus ook.
Maar: God komt eruit naar voren. Zijn geur zit eraan. [7.5]
Je ziet wie Hij is. Wat Hij wil. Hoe Hij doet ­ doen kan.
Elk van die boeken heeft daar wel iets over te zeggen. [7.6]
Logisch ook, want Hij heeft ze doorademd. Dat levert een mooie conclusie op voor onze Bijbelstudie.
Hoe dik is jouw Bijbel? [7.7]Onze Bijbeltjes zijn vaak wat dun.
Vaak kennen we vooral het NT en uit het OT vaak de verhalende stukken ­ maar ook lang niet allemaal.
Maar ... als God nog meer geschriften heeft doorademd en we horen daar nog meer over hoe Hij is enzovoort. Nog
meer en nog andere dingen, dan verwaarloos je die dus tot je eigen schade.
Dan wordt die mens van God niet zo weerbaar/compleet als zou kunnen. Zo kom ik weer bij die mens van God. Als we vers 16 en 17 aan elkaar koppelen dan krijgen we: het is de volle
breedte van de Schrift die ­ zogezegd ­ mensen van God moet opleveren. [7.8] We gaan nog één stapje verder. Let eens op welke dingen er in vers 16 genoemd worden, die vier dingen waarvoor
Timoteüs de Bijbelboeken kan inzetten: [8]
1. Onderricht geven
2. Dwalingen weerleggen
3. Fouten verbeteren
4. Opvoeden tot een deugdzaam leven
Ik ga ze nu niet in detail bij langs. Maar als je er even naar kijkt, dan zou je kunnen zeggen:
De eerste twee liggen op het gebied van de leer. [8.1] Dus: wat geloof je?
De andere twee op het gebied van het leven. [8.2]
Dus: hoe geloof je?
Hoe leef je dat geloof? Hoe leef je in dat geloof?
Vaker gezegd: die twee bij elkaar houden.

Misschien goed om je dat ook te bedenken bij Bijbelstudie. Bijbelgebruik is voor leer en leven. [9]
Als wij de Bijbel bestuderen dan gaat het nooit puur om kennis. [9.1]
Dat je weet hoe het zit. Wat alle woorden in een Bijbelgedeelte betekenen en hoe ze met elkaar verband houden.
Welke verbanden de Bijbel nog meer noemt en hoe dat alles bij elkaar past.
Voorbeeld vorige week: het ging toen in de preek over Abraham, die opnieuw geroepen werd om alles en
iedereen achter te laten en op weg te gaan. Die roeping kwam nadat zijn vader Terach op de leeftijd van 205
jaar was gestorven.
Nou zou je kunnen denken: hé, hoe kan dat? Was vader Terach niet 70 jaar toen hij Abraham verwekte? En
was Abraham niet 75 toen hij die roeping kreeg? Dus hoe het kan dan dat Terach 205 jaar is geworden én dat
Abraham pas na zijn overlijden op weg ging?
Nou valt daar wel iets over te zeggen, hoe het zou kunnen zitten. Ik ben er in de voorbereiding van de preek
ook wel mee bezig geweest en dat heeft ook wel iets opgeleverd. Dat is dus best nuttig.
Maar stel we zouden met elkaar gaan uitvogelen hoe het allemaal zou kunnen zitten.
En op een gegeven moment zijn we eruit en zeggen: zo en zo zou het gegaan kunnen zijn.
Dan is de vraag: zijn we dan dichter bij God gekomen? Zijn we dan bemoedigd, gegroeid enzovoort in het
mens van God zijn?
Nou misschien wel. Bijvoorbeeld omdat we extra vertrouwen hebben gekregen in de Bijbel. Het leek niet te
kloppen, maar we hebben gevonden: 't zou best kunnen. Maar ­ ik blijf nog even bij het voorbeeld: zou het juist dan niet veel belangrijker zijn om je de vraag te
stellen: wat spreekt hieruit? Wat wil het zeggen dat we lezen dat Abraham pas na het overlijden van vader
Terach opnieuw de oproep krijgt om op weg te gaan?
Van dat gepuzzel heb ik verder niets van verteld ­ maar wel over deze laatst vragen: dat er iets uit blijkt van
Gods geduld. Dat Hij niet zegt: nou, als je dan de eerste keer niet luistert, dan zoek ik wel iemand anders om
naar Kanaän te gaan. Kijk ­ dat is nou de adem van God die door zo'n gedeelte gaat.
Dan proef je Hem in de woorden van de Bijbel. En daar draait het om: Hem zien in, achter, onder de woorden. Dat je
Hem tot spreken voelt komen.
Ga bij je Bijbelstudie daar dus naar op zoek: [9.2]naar Gods adem in het gedeelte dat je bestudeert. En dat je je dan als mens van God aangesproken voelt. [9.3]
En kijkt: wat betekent dit voor mijn leven met God. Wat kan ik hiermee met hoofd, hart en handen? [9.4]
Dat is toch immers waar je als mens van God toe geroepen bent: God liefhebben met heel je hart , met heel je ziel
[die twee eerst!], met heel je verstand en met heel je kracht.
Kortom: met alles wat in je is. Helemaal. *** Ik sluit af. En wil dat doen met de vraag: [10]wil jij in je leven een mens van God zijn?
Je levensadem heb je van God gekregen. Hij heeft zijn Woord gegeven ­ daar gaat zijn adem helemaal doorheen.
De vraag is: wil u/jij/ik ­ wij ons laten doorwaaien door God zelf? En mens van Hem zijn?
Wil ik dat? [10.1]En wil ik daar dan [dus] ook de moeite voor doen om [al] zijn woorden in te ademen? [10.2]Om echt
in alles te leven op de adem van zijn stem?