Preek n.a.v. Johannes 20,19-31 [meteen dia 1]

Tomas - we kennen hem uit de Evangeliën als één van Jezus' discipelen. En dan vooral als de
`ongelovige Tomas'. Hij staat bij ons bekend als degene die het eerst met eigen ogen nauwkeurig wilde
zien. Hij moest Jezus eerst in levenden lijve gezien hebben, met de gaten in zijn handen en de wond in
zijn zij. En zo niet ... dan zou hij, zo vertaalt de oude vertaling terecht, geenszins = absoluut niet geloven
...dat Jezus was opgestaan. Precies dat zou hij niet geloven, wat zo cruciaal is. Zo ontzettend belangrijk.
Want ­ daar hebben we vorige week bij stilgestaan: zonder opstanding is alle hoop weg. Tomas ­ hij gelooft niet in de opstanding. Nee, nou ja, tenzij ... tenzij hij met eigen ogen de Opgestane
zou zien. Tenzij hij zelf zou kunnen vaststellen dat Hij het echt is. Dat degene die hij heeft zien sterven
aan het kruis, die een speerstoot in zijn zij kreeg ­ dus echt dood was - en die begraven werd, dat
diegene het echt is die hij weer in levenden lijve ziet. Tomas wil eerst zien en dan geloven. Die behoefte voelen wij ook wel eens denk ik. `Kreeg ik maar eens
een teken of zo ...' verzuchtte iemand eens. Ik herken dat. U/j misschien ook wel. Maar onmiddellijk
drukken we die gedachte weg, want zegt Jezus immers niet tegen Tomas en tegen ons: `gelukkig zijn zij
die niet zien en toch geloven'? Daar krijgen Tomas en wij toch op de kop van Jezus? Voor we verder gaan nog iets. Er is iets geheimzinnigs met deze Tomas. Het lijkt er namelijk op dat hij
één van een tweeling was. Om e.o.a. reden vermeldt Johannes dit er steeds bij [NBV vertaalt niet
secuur hier]. De vraag is dan natuurlijk: wie was de andere van de twee? Onthoud u die vraag maar
even, want ik kom er in de loop van de preek op terug. Goed. We gaan nu aan de hand van wat er gebeurt proberen tot de kern van dit verhaal door te
dringen. Allereerst zien we: 1. Jezus laat zijn wonden zien. [2]
De discipelen zitten bij elkaar. Het is op de avond van een enerverende dag. Veel is er gebeurd die dag -
de dag dat Jezus is opgestaan. Alleen die conclusie hebben ze nog steeds niet echt getrokken, dat Jezus
is opgestaan. [2.1]
Maar Johannes dan? Hij was toch het graf in gegaan. En toen hij de windsels in een bepaalde vorm zag
liggen, lezen we toch: `Hij zag het en geloofde'. Misschien kunnen we beter vertalen: Johannes begon te
geloven. De grondtekst laat die vertaling toe. Johannes begon te geloven - het eerste besef was er.
[2.2]Maar kennelijk was het toch niet zo'n heel sterk besef of geloof. Of was Johannes daarna weer
gaan twijfelen. Samen met Petrus liep hij weer terug. Van Petrus lezen we [in Lucas] alleen dat hij vol
verwondering weer terug ging. Misschien hebben ze wel tegen elkaar gezegd: vreemd allemaal, dat
wel, maar we moeten eerst maar eens zien. En daarom zijn ze nu niet op weg naar Galilea [2.3], maar zitten ze ergens in Jeruzalem achter gesloten
deuren. Bang voor hun eigen volksgenoten. Wie zegt dat ze nu ook niet achter hen aan zullen gaan?
Maar ze hadden dus naar Galilea gemoeten. Jezus had namelijk vóór zijn dood tegen hen gezegd: na
mijn opstanding ga ik jullie vooruit naar Galilea. Ze zouden het vergeten kunnen zijn, ware het niet dat
de engel bij het graf tegen de vrouwen had gezegd: `zeg tegen de leerlingen en tegen Petrus: "Hij gaat
jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie Hem zien zoals Hij jullie heeft gezegd."' Even aangenomen dat
de vrouwen dat inderdaad gedaan hebben, dan hebben de discipelen dus een kolossale aanwijzing
gemist. [2.4] De discipelen komen dus niet in beweging. Je krijgt eerder het idee dat ze er wat stilletjes en verslagen
bijzitten. Geen vrolijke stemming dus. Eerder een grafstemming.
Maar dan. Opeens is Jezus bij hen. Al een wonder op zich, want de deuren waren immers op slot.
Opeens staat Hij in hun midden. Hij laat zich zien. Hij, de opgestane presenteert zich. Als zij dan niet
naar Hem toekomen in Galilea, dan komt Hij wel naar hen toe! [2.5]

Laten we eens even op zijn optreden letten, want dat is bemoedigend. Er klinkt geen verwijt [3]. Niet:
`jongens, hoe is het mogelijk? Hoe vaak heb ik het niet gezegd? Hoeveel tekenen heb ik niet
achtergelaten? En die aanwijzing van Galilea ­ hoe konden jullie die missen?' Niks van dat alles. Deze mannen, die Hem een paar jaar trouw gevolgd zijn, krijgen nu niet de wind van voren [3.1]. Zo is
God niet. Jezus laat het zien. Ze hadden naar Hem toe moeten komen in Galilea, maar Hij komt naar
hen toe. Hij zoekt hen op.
Zijn eerste woorden bij het weerzien ­ want dit is de 1e keer voor de discipelen ­ zijn: `Vrede voor jullie'
[3.2]. En direct daarna laat Hij zijn handen en zijn zij zien. De bedoeling is duidelijk: ze moeten goed zien
dat Hij het echt is! Er is geen geest binnengekomen door de dichte deur. Hoe Hij dan wel
binnengekomen is, is een raadsel. Maar het is Hem echt! Kijk maar: een man van vlees en bloed en je
kunt de wonden heel duidelijk zien. De wonden van de kruisiging en de speerstoot in zijn zij ­ om te
kunnen vaststellen of Hij echt gestorven was. En dat was Hij. Ze hadden het zelf gezien: Hij was echt
gestorven. Daarna hadden ze Hem begraven. En nu is Hij hier. Je kunt er niet omheen. Hij is het echt.
Dus toch ­ hoor je vooral Petrus en Johannes nu denken. Jezus laat zich dus zien en vooral: Hij laat zijn wonden zien [3.3]. Het zal hier vooral bedoeld zijn om te
laten zien: kijk maar, voel maar, Ik ben het echt. Maar die combinatie met het woordje vrede roept nog
iets op. Staat er niet in Jesaja ­ dat bekende hoofdstuk 53: de straf die ons de vrede aanbrengt was op
Hem. Hij is onze vrede zegt Paulus ergens. Jezus zegt tegen u/j/m: vrede en Hij laat je zijn wonden zien.
Waarmee Hij zeggen wil: en daarom is het nou vrede. Jezus laat zijn wonden zien [4]. Hij is dus de Gewonde. Gewond, vanwege onze zonden. Uw/j/m naam
mag in die handpalm staan waar de spijkergaten van het kruis nog inzitten [4.1]. Met Goede Vrijdag
zongen we: `ik zie ook mijn naam in zijn wonden staan' [4.2]. Dát is het. Jezus' bedoeling kan niet alleen
maar zijn: jongens, Ik ben het echt. Nee, het gaat verder: geloven dat Hij leeft, betekent: geloven in zijn
wonden. Daarom laat Hij ze ook aan jou zien. Vandaag, door dit verhaal en elke zondag door de
verkondiging en waar je ook maar over Hem hoort en leest. Ik wil het even hebben over Petrus. Hij zit er ook bij. Nog maar een paar dagen geleden Jezus
verloochend. Wordt Petrus nu uit de groep geknikkerd? Nee. Dat gebeurt niet. Uit het volgende
hoofdstuk zal dit nog nadrukkelijk blijken. Eigenlijk kan hij het al weten: want de vrouwen kregen
uitdrukkelijk opdracht om het goede nieuws dat Jezus weer leefde ook aan Petrus te vertellen. Jezus wil
Hem ook erbij hebben in Galilea. En ook nu. Die gewonden handen zijn ook voor Petrus bedoeld. In die
handen staat vergeving gegraveerd ­ ook voor Petrus. En ook voor jou ­ wat je ook gedaan hebt. Ook
jou laat Hij zijn wonden zien en zegt: kijk, hier, hier staat ook jouw naam. 2. `Mijn Heer en mijn God' [5]
Die keer op de avond van de opstandingsdag dat Jezus aan de discipelen verschijnt is Tomas er niet bij.
Maar natuurlijk vertellen ze het hem: `joh, Tomas, moet je nog toch horen, Jezus leeft echt, we hebben
Hem gezien, opeens stond Hij bij ons en liet ons zijn wonden zien!' Maar Tomas gelooft er niks van. No
way, zegt hij. Alleen als ik keihard bewijs krijg ­ maar anders zal ik absoluut niet geloven. Misschien is het Tomas stelligheid waardoor we hem `ongelovige Tomas' zijn gaan noemen. Maar is er
eigenlijk wel echt verschil tussen hem en de rest? Hij uit zich misschien anders. Maar die anderen: die
geloofden toch ook niet? Die zaten toch in grafstemming bij elkaar met de deur op slot. Die geloofden
toch pas toen Jezus naar hen toe kwam en zich aan hen presenteerde, hen zijn wonden liet zien? Toen
geloofden ze toch pas?
Hooguit kun je Tomas verwijten dat hij zijn kameraden niet gelooft. Maar ja, hoeveel geloof hadden die
gehecht aan alles wat ze gezien en gehoord hadden? Weinig tot niets. Dus wat is het verschil? Nee,
Tomas is echt niet ongeloviger dan de rest [5.1]. Een week later. Ze zijn weer bij elkaar. Er staat nu niet bij dat ze bang zijn ­ maar nog steeds hebben ze
de deuren op slot. Hoeveel geloof spreekt daar eigenlijk uit? En: waarom zijn ze nog altijd niet op weg
naar Galilea? Maar hoe dan ook: Jezus verschijnt weer in hun midden. Tomas is er nu wel bij. Ook dit keer geen verwijten. Nee, als het moet, dan verschijnt Jezus nog een keer. Ook Tomas krijgt
geen verwijt [5.2]. Geen preek. Jezus richt zich meteen tot Tomas en zegt: `hier, kijk maar, voel maar. Ik
ben het echt.' Jezus weet precies wat Hij zeggen moet ­ want dit was immers exact wat Tomas als een
voorwaarde had gesteld. En daarom laat Jezus ook aan hem nu zijn wonden zien [5.3]. Ja, want Tomas
hoort er ook bij. Had Jezus met één apostel minder gekund? Vast wel. Maar Hij wil ook deze man erbij.
Ook hij is Hem een paar jaar lang trouw geweest. Johannes noemt Tomas een paar keer en daaruit
wordt duidelijk dat hij echt van Jezus hield ­ ook al snapte hij, net als de rest, van alles niet. En Jezus
laat ook Hem niet vallen, net zoals Hij Petrus niet liet vallen. Jezus komt nog een keer terug en laat nu
ook Tomas zijn wonden zien. Nu komt het mooiste en ook meest indringende moment van het verhaal ­ vind ik. Jezus laat Tomas zijn
wonden zien en zegt: `Tomas, wees niet langer ongelovig, maar gelovig'. En nu komt het. Het antwoord
van Tomas: `Mijn Heer en mijn God' [5.4]. Hier is sprake van totale overgave [5.5]. `Mijn Heer' ­ dat was altijd al de aanspraak van Jezus. Dat
Tomas dat hier ook zegt, betekent dus dat hij ziet: het is Jezus echt. Maar hij voegt eraan toe `mijn
God'. Niet eerder werd Jezus zo genoemd. Ook Jezus zelf noemde zich zo niet. Tomas is hier tot een
enorm inzicht gekomen: deze Jezus, die weer leeft, Hij is zelf God. Dit is een regelrechte belijdenis.
Eentje van het kaliber van die van Petrus eerder: `U bent de Messias,de Zoon van de levende God'. Met
deze belijdenis is Tomas, zou je kunnen zeggen, de rest vooruit. Hoezo die uitdrukking `ongelovige
Tomas'? Ik pleit voor: `gelovige Tomas'! [5.6] Ik hoop eigenlijk dat u/j/ikzelf een beetje jaloers zijn op Tomas [6]. Niet omdat hij zag, maar om zijn
geloof. Begrijpen kan deze nuchtere man het niet. Hoe Jezus is opgestaan en hoe Hij door gesloten
deuren is binnengekomen ­ Tomas zou het niet weten. Maar één ding weet hij: voor mij staat Jezus en
Hij laat me zijn wonden zien. Hij is `mijn Heer en mijn God'. [6.1]Dat is nou geloven. Die wonden zien en
weten ­ in je hart ­ dit is wat mij de vrede aanbrengt. Je ziet Jezus als Gekruisigde en Opgestane
tegelijk. Dat is wat Tomas ziet. En belijdt: `mijn Heer en mijn God'. Let ook op dat `mijn'. Intiem. Geloven is geen
setje waarheden. De inhoud van het geloof is een persoon, het is `mijn Heer en mijn God'. Aan Hem
geef je je over. Het is groter dan je kunt bevatten. En daarom wil ik wel een Tomas zijn. Wees maar zijn tweelingbroer of ­zus [6.2]. Deze man, nuchter als
hij was, gaat door de knieën als hij de Gekruisigde als de Opgestane voor zich ziet staan, met de gaten
nog in zijn handen en de wond nog in zijn zij. Ga ook door de knieën. Geef je verzet op, je `ja maar's,
begrijp er desnoods niks van, maar zeg: `mijn Heer en mijn God'. Juist door die wonden kun je, mag je,
het zeggen. Hij toont ook jou zijn handen. Niet verwijtend, maar juist uitnodigend: kom maar, kijk maar.
Ik leef echt weer. Mijn wonden brengen ook jou genezing. Wees maar een tweelingbroer of ­zus van
Tomas en zeg: [6.3 ­ laten staan tot ik echt aan punt 3 begin, dan dia 7] `Mijn Heer en mijn God!' 3. `Zalig wie geloven zonder te zien' [7]
Vaak lezen we deze uitspraak van Jezus als een verwijt aan het adres van Tomas [7.1]. Hij moest zo
nodig eerst zien. We hebben al gezien: eigenlijk niet terecht. Tomas was net zo ongelovig als de rest
[7.2]. Allemaal moesten ze eerst zien en toen geloofden ze pas. Als hier al een verwijt klinkt, dan geldt
dat verwijt iedereen. Maar wat bedoelt Jezus eigenlijk met zijn uitspraak? Wil Hij hier iets zeggen als: `echt geloof heeft geen
bewijs nodig'? Ik denk dat het anders zit. Vers 30 en 31 zetten ons op het spoor [7.3]. Jezus deed juist
heel bewust allerlei wondertekenen voor zijn discipelen. Hij heeft er zelfs nog veel meer gedaan:
Johannes heeft dus geselecteerd. En waarom deed Jezus die tekenen? Het staat er bij: voor zijn discipelen [7.4]. Die moesten er vast van
overtuigd zijn dat Jezus echt de Messias was. Ze moesten begrijpen wat de diepe boodschap van het
Evangelie is. Waarom? Omdat ze de wijde wereld in moesten [7.5]om die boodschap te verkondigen.
Hier in dit verhaal kunnen we ­ niet voor het eest ­ lezen dat dat de bedoeling is. `Zoals de Vader mij
gezonden heeft', zegt Jezus, `zend ik ook jullie'. Deze mannen, Tomas, incluis, moeten erop uit. Tomas
heeft dat net als de anderen gedaan. Veel weten we niet van hem. Het schijnt dat hij naar het oosten is
gegaan. Misschien wel helemaal tot in India [7.6 ­ kaartje India verschijnt]. In ieder geval zijn er daar tot
op de dag van vandaag christenen die zich thomaschristenen noemen. Tomas en de anderen: ze hebben verteld van wat ze van Jezus gehoord en gezien hebben. Dat geven ze
door. In de situatie van toen moest Jezus zien wonden laten zien ­ aan Tomas en de anderen. Juist met
het oog op de tijd die komen zou [7.7]. De tijd dat Jezus er niet meer is en je Hem dus niet lichamelijk
kunt zien. Jezus voorziet die tijd en daarom zegt Hij `zalig wie geloven zonder te zien'. We hebben hier niet met een verwijt te maken [8]. Dat blijkt alleen al uit de zinsbouw. We smokkelen al
gauw een woordje in ­ het woordje `maar': je gelooft omdat je me hebt gezien, maar gelukkig wie niet
zien en toch geloven. Maar zo staat het er dus precies niet. Wat Jezus hier zegt is juist niet verbonden
met het voorgaande. Taalkundig in ieder geval juist niet. Misschien kun je er een licht verwijt in horen:
hadden jullie het nu niet eerder kunnen weten en geloven? Maar de uitspraak staat op zichzelf en is algemeen. En ­ daar wil ik even de aandacht voor vragen ­ het
is een zaligspreking! [8.1] Van precies dezelfde vorm als in de Bergrede: `zalig [NBV: gelukkig] wie ...'
[8.2] Zalig ben je, zegt Jezus, als je gelooft zonder dat je Mij ooit gezien hebt. Lichamelijk gezien.
Al heel snel waren die woorden actueel en tot op de dag van vandaag zijn ze dat. Ze hebben
rechtstreeks betrekking op ons: zalig ben je, als je gelooft zonder dat je Mij ooit gezien hebt.
Maar hoe kun je dat? [9] Geloof is vast erop vertrouwen dat wat je niet ziet, toch zo is. Maar hoe
kunnen wij dat vandaag, in 2012? In een wereld waarin dit geloof wordt tegengesproken [9.1], soms
zelfs belachelijk gemaakt? We kunnen het omdat Jezus mensen als Tomas heeft klaargestoomd. We geloven niet zomaar out of
the blue
. Door de ogen van Tomas, onze tweelingbroer, zien we Jezus [9.2]. Zien we zijn wonden. Door
de geschriften van Johannes en anderen, zien we Jezus. Daarom staat die wondertekenen ook
opgeschreven [9.3]. Vers 31: opdat wij zouden geloven in Jezus als `mijn Heer en mijn God'. Hij komt
naar ons toe, zei iemand eens, in het gewaad van de Schriften [9.4]. Die laten ons Jezus zien. En die
willen ons brengen tot de belijdenis: 'mijn Heer en mijn God'. Door die Schriften werkt Hij, met zijn Geest [9.5]. En zo kan het gebeuren, wat Petrus ergens schrijft:
`jullie hebben Hem lief zonder hem ooit gezien te hebben;' en ­ zo gaat hij verder ­ `zonder hem nu te
zien gelooft u in hem en ervaart u een onuitsprekelijke, hemelse vreugde, omdat u het einddoel van uw
geloof bereikt: uw redding.' Je ziet Hem niet. Niet lichamelijk. Maar je voelt Hem wel. Hij laat je, in geloof en door zijn Geest, zijn
wonden en mag je een enorme vreugde voelen. Niet vanwege die wonden, maar vanwege dat wat ze je
brengen. Gelukkig ben je als je dat ziet en ervaart. [9.6] Ik nodig je uit om Tomas' tweelingbroer of ­zus
te zijn. Door zijn ogen mee te kijken, Jezus' wonden te zien en dan te zeggen: `mijn Heer en mijn God'.